identiteitskaart

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • iden·ti·teits·kaart
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord identiteitskaart identiteitskaarten
verkleinwoord identiteitskaartje identiteitskaartjes

Zelfstandig naamwoord

de identiteitskaartv / m

  1. een identiteitsbewijs dat op een kaart gedrukt is
    • De politie heeft vandaag gecontroleerd of iedereen zijn identiteitskaart bij zich had. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be