hul

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hul

Werkwoord

vervoeging van
hullen

hul

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hullen
    • Ik hul. 
  2. gebiedende wijs van hullen
    • Hul! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hullen
    • Hul je? 

Gangbaarheid

45 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Afrikaans

Uitspraak
  enkelvoud meervoud
bijvoeglijk zelfstandig bijvoeglijk zelfstandig
1e persoon my myne ons ons s'n
2e persoon
(informeel)
jou joune jul
julle
julle s'n
2e persoon
(formeel)
u u s'n u u s'n
3e persoon
(mannelijk)
sy syne hul
hulle
hulle s'n
3e persoon
(vrouwelijk)
haar hare hul
hulle
hulle s'n
3e persoon
(onzijdig)
sy syne hul
hulle
hulle s'n
Achtergeplaatste vormen
se s'n

Bezittelijk voornaamwoord

hul

  1. hun
Synoniemen