hacken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hac·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • van het Engels [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hacken
hackte
gehackt
zwak -t volledig

Werkwoord

hacken

  1. overgankelijk (informatica) inbreken in een informatiesysteem (om gegevens te roven of te wijzigen)
    • Het hele systeem is gehackt 
  2. (informatica) (techniek) op creatieve wijze meer doen met techniek dan de makers zelf hadden bedacht, het opzoeken van de grenzen van het mogelijke en het verkennen van de ethische en maatschappelijke consequenties van de ontdekte mogelijkheden
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen