Naar inhoud springen

gruwelen

Uit WikiWoordenboek
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
gruwelen gruwelend
gruwel gruwelijk
gruweling gruwelig


  • gru·we·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gruwelen
gruwelde
gegruweld
zwak -d volledig

gruwelen

  1. onovergankelijk een gevoel van afgrijzen ondergaan, gruwen
    • Wij gruwelen bij de gedachte dat er mensen onder ons zijn die tot extreem geweld in staat zijn en hier ook nog van lijken te genieten. [3]
  2. overgankelijk (verouderd) doen huiveren
    • Alle Goden, die trotsche woede gruwelt mij. [4]

de gruwelenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord gruwel
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]