glooiing

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

1:20 glooiing die zorg voor minder krachtige golven die op de dijk beuken
Uitspraak
Woordafbreking
  • glooi·ing
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord glooiing glooiingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

glooiing v [1]

  1. het omhoog of omlaag gaan van de bodem
    • De lussen bij Osen en Ool zijn het uitbundigst en beschrijven een afstand van enkele kilometers. De Maas moest hier ooit, in lang vervlogen tijden, van zijn stroomlijn uitwijken voor harde hellingen, terrassen van rivierzand en grindlagen. Dus boog de rivier af, of eerder: werd ertoe gedwongen en zocht een nieuwe bedding, stroomde verder. De meanders die hierdoor ontstaan, geven de Maas zijn karakteristieke grillen. Ook duikt de rivier zelf weg, de glooiingen en slenken van het landschap in.[2] 
    • Na verloop van tijd waren de bomen minder vaak met lianen getooid en viel er vanuit de hemel her en der een paarlemoeren licht tussen de stammen. Dit was de ruggengraat van het eiland, het iets hoger gelegen land aan de voet van de berg, waar het oerwoud niet langer een dichte jungle was. Hier waren weidse ruimtes doorschoten met bosschages en enorme bomen, en de glooiing van het land voerde hem hoger naarmate het bos zich verder opende.[3] 
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Kester Freriks 12 augustus 2016
  3. William Golding De heer der vliegen vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema 2011 pagina 165
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be