geldig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gel·dig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen geldig geldiger geldigst
verbogen geldige geldigere geldigste
partitief geldigs geldigers -

Bijvoeglijk naamwoord

geldig

  1. waarvan de waarde of wettigheid erkend wordt
    • Deze postzegels zijn niet geldig meer. 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen