establishment

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • es·ta·blish·ment
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘heersend bestel, heersende klasse’ voor het eerst aangetroffen in 1969.[1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord establishment
verkleinwoord establishmentje establishmentjes

Zelfstandig naamwoord

establishment o

  1. (maatschappij) de gevestigde orde
    • „gevoed door de opkomst van sociale media als een nieuwsbron en een groeiend wantrouwen van feiten die worden aangeboden door het establishment. [...] Het zou me niet verrassen als ‘post-truth’ een van de kenmerkende woorden van onze tijd wordt.” [3] 
     Misschien ook Letangs goede vriend in die tijd, en misschien nog steeds, de voormalige Palestina-activist Erik Ponti, die tegenwoordig hooggeplaatst was in het journalistieke establishment omdat hij de presentator was van een populaire actualiteitenrubriek op de Zweedse televisie.[4]
Synoniemen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
establishment establishhments

Zelfstandig naamwoord

establishment

  1. (maatschappij) estabishment, gevestigde orde

Meer informatie


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /ɛstablɪʃmɛnt/
Woordafbreking
  • es·tab·lish·ment
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

establishment monbezield

  1. establishment; de gevestigde orde
Verbuiging
Afgeleide begrippen

Verwijzingen

Meer informatie