Naar inhoud springen

duivekater

Uit WikiWoordenboek
Een duivekater.
  • dui·ve·ka·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord duivekater duivekaters
verkleinwoord

de duivekaterm

  1. (voeding) soort zoet witbrood; gekruid kerstbrood uit de Zaanstreek
     "Ik ben met een eenmanscampagne voor de duivekater bezig", zegt ze over het gekruide feestbrood uit de Zaanstreek. "Ik zou het fijn vinden als dat soort dingen weer normaal worden in plaats van pandoro en ik weet niet wat allemaal met Kerst."[3]
  1. (krachtterm) om ergernis uit te drukken
     „Wat duivekater!" sprak hij met heldere stem. „Ik zal me daar gek zijn om als de eerste de beste langs de weg te draven. Een heer van mijn stand heeft immers dankputters, die hem in de ure des gevaars bijstaan — als men begrijpt wat ik bedoel!!"[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. duivekater op website: Etymologiebank.nl
  3. Bronlink Weblink bron
    Lambert Teuwissen
    “Kruistocht voor de duivekater” (07-10-2012), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 23 juni 2023 Weblink bron
    Marten Toonder
    “Tom Poes en de Dankputters” (9 december 1991) op nrc.nl op Wikipedia