dilemma

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • di·lem·ma
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘moeilijke keuze’ voor het eerst aangetroffen in 1765 [1]
  • van lemma met het voorvoegsel di- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord dilemma dilemma's
verkleinwoord dilemmaatje dilemmaatjes

Zelfstandig naamwoord

dilemma o [3]

  1. moeilijke keuze waarbij iedere keus die je kunt maken voordelen én nadelen heeft
    • De Republikeinen staan voor een tactisch dilemma. Ze kunnen iedere kandidaat tegenhouden, en hopen dat een volgende president een Republikein zal zijn. Dat is niet per se gunstig, want de huidige 4-4-stand in het Hof is ook weinig aantrekkelijk. Als in het Hooggerechtshof de stemmen staken, dan geldt de uitspraak van een lager rechtscollege.[4] 
     Onzekerheid, besluiteloosheid, twijfel: de verschillende namen kwamen allemaal op hetzelfde neer. Het dilemma op zich was het dilemma van haar leven.[5]
     Het Indiase Davis Cup-team was een familieaangelegenheid. De topper was Vijay Amritraj, die bij wedstrijden gesteund werd door zijn broers Anand en Ashok. Zij stonden voor een dilemma.[6]


Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[7]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Zelfstandig naamwoord

dilemma

  1. dilemma


Fins

Zelfstandig naamwoord

dilemma

  1. dilemma


Zweeds

Zelfstandig naamwoord

dilemma o

  1. dilemma
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   dilemma     dilemmat     dilemman     dilemmana  
genitief   dilemmas     dilemmats     dilemmans     dilemmanas