delegatie
Uiterlijk
- de·le·ga·tie
- Leenwoord uit Frans délégation ‘afvaardiging; schuldoverneming’, ontleend aan Latijn dēlegātiō ‘id.’, afleiding van dēlegāre.[1]
- Naamwoord van handeling van delegeren met het achtervoegsel -atie
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | delegatie | delegaties |
verkleinwoord |
de delegatie v
- een klein aantal mensen als vertegenwoordigers van een grote groep, afvaardiging, vertegenwoordigig
- Een kleine delegatie van de klas probeerde de leraar te overtuigen dat het proefwerk te moeilijk was geweest.
- (staatsrecht) overdracht van (een deel van een) bevoegdheid of verantwoordelijkheid door een persoon of orgaan (de delegant) aan een ander (de delegataris), meestal hiërarchisch ondergeschikt persoon of orgaan
- De delegatie van haar verantwoordelijkheden was voor de overbezorgde moeder erg moeilijk, vandaar dat ze de leider van het voetbalkamp een uitgebreide lijst gaf van zaken waar hij rekening mee moest houden met betrekking tot haar zoontje van 18.
- (juridisch) overneming van een schuld door de oorspronkelijke schuldenaar (de delegant) aan een derde (de gedelegeerde of overnemer)
- [1] afvaardiging
- [3] schuldoverneming, debiteursvervanging
- [3] cessie
- deputatie
- [3] delegant, delegataris
1. afvaardiging
3. schuldoverneming
- Het woord delegatie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "delegatie" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ delegatie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be