afvaardiging

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·vaar·di·ging
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afvaardiging afvaardigingen
verkleinwoord afvaardigingetje afvaardigingetjes

Zelfstandig naamwoord

de afvaardigingv

  1. een of meer mensten die als vertegenwoordigers zijn gestuurd
    • Nederland mocht drie sporters naar de Olympische Spelen als afvaardiging sturen. 
Synoniemen
  1. delegatie, deputatie, missie, gezantschap, vertegenwoordiging
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be