crush

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
crush crushes

Zelfstandig naamwoord

crush

  1. vermorzeling, verbrijzeling
  2. opstoot, aanzwellende druk van een mensenmassa
  3. het (uit)persen (van fruit e.d.)
  4. (figuurlijk) verliefdheid, bevlieging
  5. (figuurlijk) persoon op wie men een oogje heeft
vervoeging
onbepaalde wijs to  crush 
he/she/it  crushes 
verleden tijd  crushed 
voltooid
deelwoord
 crushed 
onvoltooid
deelwoord
 crushing 
gebiedende wijs  crush 

Werkwoord

crush

  1. overgankelijk vermorzelen, fijnstampen, verpletteren
  2. overgankelijk verfrommelen (van kleren, e.d.)
  3. overgankelijk (figuurlijk) een grote nederlaag bezorgen
  4. overgankelijk (figuurlijk) (spreektaal) uitstekend uitvoeren, volbrengen
  5. overgankelijk uitpersen (van fruit, e.d.)
  6. onovergankelijk breekbaar zijn
  7. onovergankelijk (figuurlijk) (spreektaal) ~ on someone: flink verliefd, verkikkerd zijn, raken op iemand

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 25 april 2021 Weblink bron crush in: Oxford English Dictionary, second edition (1989) op oed.com