calculator

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cal·cu·la·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord calculator calculatoren
calculators
verkleinwoord calculatortje calculatortjes

Zelfstandig naamwoord

de calculatorm

  1. machine dat rekenkundige berekeningen kan uitvoeren
    • De batterijen van mijn calculator zijn leeg. 
  2. (beroep) iemand die beroepshalve berekeningen maakt
    • De calculator had een fout gemaakt en moest helemaal opnieuw beginnen. 
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
  • IPA: /ˈkælkjəleɪtə(r)/
Woordafbreking
  • cal·cu·la·tor
enkelvoud meervoud
calculator calculators

Zelfstandig naamwoord

calculator

  1. rekenmachine, calculator (machine).
  2. calculator (persoon).


Roemeens

Zelfstandig naamwoord

calculator

  1. computer