Naar inhoud springen

bite

Uit WikiWoordenboek
  • bite
  • uit het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord bite bites
verkleinwoord

debitem

  1. de tactiele waarneming die men in de mond voelt bij het eten van voedsel
  2. een hapje voedsel
vervoeging
onbepaalde wijs to  bite 
he/she/it  bites 
verleden tijd  bit 
voltooid
deelwoord
 bitten 
onvoltooid
deelwoord
 biting 
gebiedende wijs  bite 

bite

  1. bijten
    «The man was bitten on the leg while swimming with a spearfishing group.»
    De man werd tijdens het zwemmen met een harpoenvissergroep in het been gebeten.
enkelvoud meervoud
bite bites

bite

  1. beet
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  bite     la bite     bites     les bites  

bite v

  1. (spreektaal) lul, pik [1]
  2. (spreektaal) klootzak, lul
    «C’est une vraie bite, ce mec.»
    Die kerel is een echte lul. [1]
vervoeging van
biter

bite

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van biter
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van biter
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van biter
  • bi·te
vervoeging
onbepaalde wijs bite
tegenwoordige tijd biter
verleden tijd bet
beit
voltooid
deelwoord
bitt
onvoltooid
deelwoord
bitende
lijdende vorm bites
gebiedende wijs bit
vervoegingsklasse Klasse 1 sterk
opmerking

bite

  1. overgankelijk bijten
    «Hunden bet jenta.»
    De hond beet het meisje.
  • bi·te
vervoeging
onbepaalde wijs bite
bita
tegenwoordige tijd bit
biter
verleden tijd beit
voltooid
deelwoord
bite
biti
onvoltooid
deelwoord
bitande
lijdende vorm bitast
gebiedende wijs bit
vervoegingsklasse Klasse 1 sterk
opmerking

bite

  1. overgankelijk bijten
    «Hunden bit ikkje!»
    De hond bijt niet!
  • bi·te

bite

  1. vocatief enkelvoud van bit