beklemdheid
Uiterlijk
- Geluid: beklemdheid (hulp, bestand)
- be·klemd·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beklemdheid | |
verkleinwoord |
de beklemdheid v
- de mate waarin men zich angstig of somber voelt
- ▸ Al zijn ergernis over het hemd, over zijn te laat komen, het praten met zijn vrienden en familieleden, hun ontstemdheid, zijn dwaze situatie, het was plotseling verdwenen en er kwam een gevoel van grote vreugde en van beklemdheid over hem.[2]
- ▸ Uit het onderzoek komt naar voren dat 20 procent van de maffialeden last heeft van gevoelens van beklemdheid en paniekaanvallen. Bij 17 procent van de maffiosi is zelfs een persoonlijkheidsstoornis vastgesteld. Met een team van psychologen heeft onderzoeker Girolamo Lo Verso vijftien jaar gewerkt aan een ziektedossier van maffialeden.[3]
- benauwenis, vrees, beklemming, ongerustheid, bezorgdheid, angst, benauwdheid, somberheid, gedruktheid
1. de mate waarin men zich angstig of somber voelt
- Het woord beklemdheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Anna Karenina” (1877), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028276062
- ↑ Weblink bron “Maffialeden hebben persoonlijkheidsstoornis” (18 maart 2009), Het Parool