ongerustheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·ge·rust·heid
Woordherkomst en -opbouw

afleiding van gerust met het voorvoegsel on- met het achtervoegsel -heid

enkelvoud meervoud
naamwoord ongerustheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ongerustheidv

  1. het je zorgen maken over iets wat zou kunnen gaan gebeuren
    • Het past bij het karakter van Nederland dat in veel wijken en gemeenten allerlei particuliere initiatieven worden genomen om asielzoekers bij de samenleving te betrekken. Tegelijk is het logisch dat in de samenleving ongerustheid bestaat over de komst van grote groepen vluchtelingen.[1] 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Troonrede 2016
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be