altaar

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Altaar


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • al·taar
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘offertafel’ voor het eerst aangetroffen in 1200 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord altaar altaren
altaars
verkleinwoord altaartje altaartjes

Zelfstandig naamwoord

het altaaro

  1. offertafel voor godsdienstige plechtigheden
    • De priester las de mis aan het altaar. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen