hoogaltaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoog·al·taar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hoogaltaar hoogaltaren
hoogaltaars
verkleinwoord hoogaltaartje hoogaltaartjes

Zelfstandig naamwoord

hoogaltaar o of m

  1. het voornaamste altaar dat uitbundig versierd is en dat op een verhoging staat
    • Het hoogaltaar was erg mooi versierd in die kerk. 
     Ik beklom de hoge trappen van de Ponte degli Scalzi alsof ik een hoogaltaar besteeg. Het oversteken van Canal Grande is een hoogmis die, voor de aanleg van de nieuwe brug, maar op drie plekken kon worden gevierd.[1]

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers op Wikipedia, ISBN 978-90-295-2622-7, p. 22