Naar inhoud springen

afspelen

Uit WikiWoordenboek
Versie door Snorrebot (overleg | bijdragen) op 13 jun 2019 om 02:59 (→‎top: vervanging sjabloon samenstelling)
  • af·spe·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afspelen
speelde af
afgespeeld
zwak -d volledig

afspelen

  1. overgankelijk opgenomen geluids- of beeldmateriaal opnieuw laten horen of zien
    • Hij speelde een hele mooie CD voor ons af. 
  2. overgankelijk tot het einde toe spelen
    • Dat muziekstuk werd niet tot het einde toe afgespeeld. 
  3. overgankelijk iets door veelvuldig bespelen bederven en onbruikbaar maken
    • Die piano was door het vele gebruik helemaal afgespeeld. 
  4. wederkerend zich ~: gebeuren
    • Dit verhaal speelde zich in de negentiende eeuw af. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be