Naar inhoud springen

affaire

Uit WikiWoordenboek
  • af·fai·re
  • van Frans affaire, in de betekenis van ‘zaak’ voor het eerst aangetroffen in 1300 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord affaire affaires
verkleinwoord affairetje affairetjes

de affairev / m

  1. zakelijke of vervelende aangelegenheid die langere tijd aandacht vraagt
    • Deze affaire werd breed in het nieuws gebracht. 
  2. geheime verhouding met een ander dan de vaste partner
    • Hij was een affaire aangegaan met zijn bazin. 
     Met deze zet toverde ze zijn affaire om in een vrijbrief voor haar eigen pleziertjes.[3]
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  affaire     l'affaire     affaires     les affaires  

affaire v

  1. affaire, kwestie, zaak
  2. (spreektaal) deal [1]
  3. (spreektaal) liefdesaffaire
    «Dis moi, où en sont tes affaires
    Zeg eens, hoe is het met de liefde? [1]