Naar inhoud springen

deal

Uit WikiWoordenboek
  • deal
enkelvoud meervoud
naamwoord deal deals
verkleinwoord dealtje dealtjes

de dealm

  1. (informeel) overeenkomst, transactie
    • De wethouder had een deal gemaakt met de vastgoedondernemer. 
    • Een gauwdief gaat aan een vroom en eerlijk man vragen om met hem een deal te sluiten, maar hij krijgt een negatief antwoord. Dan gaat die gemenerd, louter uit spijt en wraakzucht, alle gelegenheden na om die goede man leed te berokkenen. [3] 
     De modellen die het grootste gedeelte van de show lopen zijn beroeps uit Bulgarije en Polen. Ons management heeft een deal met dat van hen gemaakt.[4]
     We liepen naar de tabakswinkel op de Dalagatan en kochten, ja dat wil zeggen hij kocht, twee losse Boys zodat we konden roken terwijl we de details van de deal doorspraken.[5]
vervoeging van
dealen

deal

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dealen
    • Ik deal. 
  2. gebiedende wijs van dealen
    • Deal! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dealen
    • Deal je? 
96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[6]


enkelvoud meervoud
deal deals

deal

  1. transactie
vervoeging
onbepaalde wijs to  deal 
he/she/it  deals 
verleden tijd  dealt 
voltooid
deelwoord
 dealt 
onvoltooid
deelwoord
 dealing 
gebiedende wijs  deal 

deal

  1. handelen


deal m

  1. (spreektaal) verkoop van drugs [1]
  2. (spreektaal) afspraak, deal
    «J’ai un deal avec Michel, il va me fournir un ampli pour notre résoi, moi j'apporte les CDs.»
    Ik heb een deal met Michel, hij zorgt voor een versterker voor ons feest, ik breng de cd's mee. [1]