aanvoegen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·voe·gen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

aanvoegen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanvoegen
voegde aan
aangevoegd
zwak -d volledig
  1. aan iets anders toevoegen met als doel iets goed te laten sluiten
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen