zeker: verschil tussen versies

Uit WikiWoordenboek
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
HydrizBot (overleg | bijdragen)
k Robot: opschonen van oude interwikilinks
Kvdrgeus (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 9: Regel 9:
*ze·ker
*ze·ker
{{-etym-}}
{{-etym-}}
* Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘veilig, stellig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 {{sijs}} {{ebank}}
* {{ebank}}
{{adjcomp|p=1|{{pn}}|[[zekere]]|[[zekerder]]|[[zekerdere]]|[[{{pn}}st]]|[[{{pn}}ste]]|part=[[{{pn}}s]]|partcomp=[[zekerders]]}}
{{adjcomp|p=1|{{pn}}|[[zekere]]|[[zekerder]]|[[zekerdere]]|[[{{pn}}st]]|[[{{pn}}ste]]|part=[[{{pn}}s]]|partcomp=[[zekerders]]}}
{{-adjc-|nld}}
{{-adjc-|nld}}

Versie van 14 jun 2018 11:42

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ze·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘veilig, stellig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zeker zekerder zekerst
verbogen zekere zekerdere zekerste
partitief zekers zekerders -

Bijvoeglijk naamwoord

zeker

  1. waaraan niet getwijfeld hoeft te worden
    • Het voortbestaan ervan werd door deze overwinning een stuk zekerder. 
  2. een ~ een bepaalde, een of andere
    • Hij werd door een zekere ziekte daarvan weerhouden. 
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
zekeren

zeker

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zekeren
    • Ik zeker. 
  2. gebiedende wijs van zekeren
    • Zeker! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zekeren
    • Zeker je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen