zelfzeker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·ze·ker
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zelfzeker zelfzekerder zelfzekerst
verbogen zelfzekere zelfzekerdere zelfzekerste
partitief zelfzekers zelfzekerders -

Bijvoeglijk naamwoord

zelfzeker

  1. vol zelfvertrouwen
    • Hij nam zelfzeker het woord. 
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

69 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be