Pritsche
Uiterlijk
- Prit·sche
- Afkomstig uit het Oudhoogduits.
Pritsche v
- slaghout
- (militair) brits (een lig- en slaapplaats van wachtsoldaten)
- (meubel) brits (een provisorisch bed)
- laadbak, laadvloer
- (muziekinstrument) rammel
- een gesymboliseerd wapen in de carnaval en in het toneel
- slapstick
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | die Pritsche | die Pritschen |
genitief | der Pritsche | der Pritschen |
datief | der Pritsche | den Pritschen |
accusatief | die Pritsche | die Pritschen |
- [1]: Britsche
- [2-3]: Bett
- [2-3]: Liege
- [2-3]: Liegestatt
- [2-3]: Holzpritsche
- [4]: Ladepritsche
- [4]: Pritschenwagen
- [6]: Narrenpritsche
- [6]: pritschen
- [3]: Strohsack
- [2-3]: auf einer Pritsche liegen
op een brits liggen