brits

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brits
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘slaapplaats’ voor het eerst aangetroffen in 1774 [1]
  • [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord brits britsen
verkleinwoord britsje britsjes

Zelfstandig naamwoord

de britsv / m

  1. een provisorisch bed, een houten veldbed
    • [...] ik lag al naakt op een brits in de ziekenbarak.[4] 
  2. (meubel) een houten vlonder als slaapplaats van wachtsoldaten
    • De soldaten die niet op wacht staan mogen uitrusten op de brits in het wachtlokaal. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
britsen

brits

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van britsen
    • Ik brits. 
  2. gebiedende wijs van britsen
    • Brits! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van britsen
    • Brits je? 

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen


Zweeds

Uitspraak
Woordafbreking
  • brits
Naar frequentie 35234
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   brits     britsen     britsar     britsarna  
genitief   brits     britsens     britsars     britsarnas  

Zelfstandig naamwoord

brits, g

  1. (meubel) brits, ligbed, ligplaats
Hyperoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen

Meer informatie

  • Zie Wikipedia voor meer informatie. (in het Zweeds)