ἀργία

Oudgrieks

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van ἀργός (werkeloos, lui) met het achtervoegsel -ία

Zelfstandig naamwoord

ἀργία v

1. werkeloosheid, luiheid
2. rust

Verbuiging

	enkelvoud	tweevoud	meervoud
nom. / voc.	ἀργία	ἀργία	ἀργίαι
accusatief	ἀργίαν		ἀργίας
genitief	ἀργίας	ἀργίαιν	ἀργιῶν
datief	ἀργίᾳ		ἀργίαις