stigmatiseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van stigmatiseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | stigmatiseren | te stigmatiseren | ||||||||
toekomend | zullen stigmatiseren | te zullen stigmatiseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gestigmatiseerd | te hebben gestigmatiseerd | ||||||||
toekomend | gestigmatiseerd zullen hebben | gestigmatiseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
stigmatiserend | gestigmatiseerd | ev. stigmatiseer |
mv. verouderd stigmatiseert |
stigmatisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | stigmatiseer | stigmatiseert | stigmatiseert | stigmatiseert | stigmatiseert | stigmatiseren | stigmatiseren | stigmatiseren | |||
verleden (o.v.t.) | stigmatiseerde | stigmatiseerde | stigmatiseerde | stigmatiseerde | stigmatiseerde | stigmatiseerden | stigmatiseerden | stigmatiseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal stigmatiseren | zult/zal stigmatiseren | zult/zal stigmatiseren | zult stigmatiseren | zal stigmatiseren | zullen stigmatiseren | zullen stigmatiseren | zullen stigmatiseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou stigmatiseren | zou stigmatiseren | zou(dt) stigmatiseren | zoudt stigmatiseren | zou stigmatiseren | zouden stigmatiseren | zouden stigmatiseren | zouden stigmatiseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gestigmatiseerd | hebt gestigmatiseerd | hebt/heeft gestigmatiseerd | hebt gestigmatiseerd | heeft gestigmatiseerd | hebben gestigmatiseerd | hebben gestigmatiseerd | hebben gestigmatiseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gestigmatiseerd | had gestigmatiseerd | had gestigmatiseerd | hadt gestigmatiseerd | had gestigmatiseerd | hadden gestigmatiseerd | hadden gestigmatiseerd | hadden gestigmatiseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gestigmatiseerd hebben | zal/zult gestigmatiseerd hebben | zult/zal gestigmatiseerd hebben | zult gestigmatiseerd hebben | zal gestigmatiseerd hebben | zullen gestigmatiseerd hebben | zullen gestigmatiseerd hebben | zullen gestigmatiseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gestigmatiseerd hebben | zou gestigmatiseerd hebben | zou/zoudt gestigmatiseerd hebben | zoudt gestigmatiseerd hebben | zou gestigmatiseerd hebben | zouden gestigmatiseerd hebben | zouden gestigmatiseerd hebben | zouden gestigmatiseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gestigmatiseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gestigmatiseerd | er is gestigmatiseerd | |||||||||
verleden | er werd gestigmatiseerd | er was gestigmatiseerd | |||||||||
toekomend | er zal gestigmatiseerd worden | er zal gestigmatiseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gestigmatiseerd worden | er zou gestigmatiseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gestigmatiseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gestigmatiseerd worden | gestigmatiseerd te worden | ||||||||
toekomend | gestigmatiseerd zullen worden | gestigmatiseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gestigmatiseerd zijn | gestigmatiseerd te zijn | ||||||||
toekomend | gestigmatiseerd zullen zijn | gestigmatiseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gestigmatiseerd | wordt gestigmatiseerd | wordt gestigmatiseerd | wordt gestigmatiseerd | wordt gestigmatiseerd | worden gestigmatiseerd | worden gestigmatiseerd | worden gestigmatiseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gestigmatiseerd | werd gestigmatiseerd | werd gestigmatiseerd | werdt gestigmatiseerd | werd gestigmatiseerd | werden gestigmatiseerd | werden gestigmatiseerd | werden gestigmatiseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gestigmatiseerd worden | zult gestigmatiseerd worden | zult gestigmatiseerd worden | zult gestigmatiseerd worden | zal gestigmatiseerd worden | zullen gestigmatiseerd worden | zullen gestigmatiseerd worden | zullen gestigmatiseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gestigmatiseerd worden | zou gestigmatiseerd worden | zou/zoudt gestigmatiseerd worden | zoudt gestigmatiseerd worden | zou gestigmatiseerd worden | zouden gestigmatiseerd worden | zouden gestigmatiseerd worden | zouden gestigmatiseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gestigmatiseerd | bent gestigmatiseerd | bent/is gestigmatiseerd | zijt gestigmatiseerd | is gestigmatiseerd | zijn gestigmatiseerd | zijn gestigmatiseerd | zijn gestigmatiseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gestigmatiseerd | was gestigmatiseerd | was gestigmatiseerd | waart gestigmatiseerd | was gestigmatiseerd | waren gestigmatiseerd | waren gestigmatiseerd | waren gestigmatiseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gestigmatiseerd zijn | zult gestigmatiseerd zijn | zult gestigmatiseerd zijn | zult gestigmatiseerd zijn | zal gestigmatiseerd zijn | zullen gestigmatiseerd zijn | zullen gestigmatiseerd zijn | zullen gestigmatiseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gestigmatiseerd zijn | zou gestigmatiseerd zijn | zou/zoudt gestigmatiseerd zijn | zoudt gestigmatiseerd zijn | zou gestigmatiseerd zijn | zouden gestigmatiseerd zijn | zouden gestigmatiseerd zijn | zouden gestigmatiseerd zijn |