diaboliseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van diaboliseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | diaboliseren | te diaboliseren | ||||||||
toekomend | zullen diaboliseren | te zullen diaboliseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gediaboliseerd | te hebben gediaboliseerd | ||||||||
toekomend | gediaboliseerd zullen hebben | gediaboliseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
diaboliserend | gediaboliseerd | ev. diaboliseer |
mv. verouderd diaboliseert |
diabolisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | diaboliseer | diaboliseert | diaboliseert | diaboliseert | diaboliseert | diaboliseren | diaboliseren | diaboliseren | |||
verleden (o.v.t.) | diaboliseerde | diaboliseerde | diaboliseerde | diaboliseerde | diaboliseerde | diaboliseerden | diaboliseerden | diaboliseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal diaboliseren | zult/zal diaboliseren | zult/zal diaboliseren | zult diaboliseren | zal diaboliseren | zullen diaboliseren | zullen diaboliseren | zullen diaboliseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou diaboliseren | zou diaboliseren | zou(dt) diaboliseren | zoudt diaboliseren | zou diaboliseren | zouden diaboliseren | zouden diaboliseren | zouden diaboliseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gediaboliseerd | hebt gediaboliseerd | hebt/heeft gediaboliseerd | hebt gediaboliseerd | heeft gediaboliseerd | hebben gediaboliseerd | hebben gediaboliseerd | hebben gediaboliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gediaboliseerd | had gediaboliseerd | had gediaboliseerd | hadt gediaboliseerd | had gediaboliseerd | hadden gediaboliseerd | hadden gediaboliseerd | hadden gediaboliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gediaboliseerd hebben | zal/zult gediaboliseerd hebben | zult/zal gediaboliseerd hebben | zult gediaboliseerd hebben | zal gediaboliseerd hebben | zullen gediaboliseerd hebben | zullen gediaboliseerd hebben | zullen gediaboliseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gediaboliseerd hebben | zou gediaboliseerd hebben | zou/zoudt gediaboliseerd hebben | zoudt gediaboliseerd hebben | zou gediaboliseerd hebben | zouden gediaboliseerd hebben | zouden gediaboliseerd hebben | zouden gediaboliseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gediaboliseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gediaboliseerd | er is gediaboliseerd | |||||||||
verleden | er werd gediaboliseerd | er was gediaboliseerd | |||||||||
toekomend | er zal gediaboliseerd worden | er zal gediaboliseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gediaboliseerd worden | er zou gediaboliseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gediaboliseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gediaboliseerd worden | gediaboliseerd te worden | ||||||||
toekomend | gediaboliseerd zullen worden | gediaboliseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gediaboliseerd zijn | gediaboliseerd te zijn | ||||||||
toekomend | gediaboliseerd zullen zijn | gediaboliseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gediaboliseerd | wordt gediaboliseerd | wordt gediaboliseerd | wordt gediaboliseerd | wordt gediaboliseerd | worden gediaboliseerd | worden gediaboliseerd | worden gediaboliseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gediaboliseerd | werd gediaboliseerd | werd gediaboliseerd | werdt gediaboliseerd | werd gediaboliseerd | werden gediaboliseerd | werden gediaboliseerd | werden gediaboliseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gediaboliseerd worden | zult gediaboliseerd worden | zult gediaboliseerd worden | zult gediaboliseerd worden | zal gediaboliseerd worden | zullen gediaboliseerd worden | zullen gediaboliseerd worden | zullen gediaboliseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gediaboliseerd worden | zou gediaboliseerd worden | zou/zoudt gediaboliseerd worden | zoudt gediaboliseerd worden | zou gediaboliseerd worden | zouden gediaboliseerd worden | zouden gediaboliseerd worden | zouden gediaboliseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gediaboliseerd | bent gediaboliseerd | bent/is gediaboliseerd | zijt gediaboliseerd | is gediaboliseerd | zijn gediaboliseerd | zijn gediaboliseerd | zijn gediaboliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gediaboliseerd | was gediaboliseerd | was gediaboliseerd | waart gediaboliseerd | was gediaboliseerd | waren gediaboliseerd | waren gediaboliseerd | waren gediaboliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gediaboliseerd zijn | zult gediaboliseerd zijn | zult gediaboliseerd zijn | zult gediaboliseerd zijn | zal gediaboliseerd zijn | zullen gediaboliseerd zijn | zullen gediaboliseerd zijn | zullen gediaboliseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gediaboliseerd zijn | zou gediaboliseerd zijn | zou/zoudt gediaboliseerd zijn | zoudt gediaboliseerd zijn | zou gediaboliseerd zijn | zouden gediaboliseerd zijn | zouden gediaboliseerd zijn | zouden gediaboliseerd zijn |