afstand

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·stand
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afstand afstanden
verkleinwoord afstandje afstandjes

Zelfstandig naamwoord

de afstandm

  1. de (meetbare) ruimte tussen twee niet samenvallende objecten
    • Van hier naar de noordpool is een behoorlijke afstand. 
     De bergpaden waren steiler, de zon heter, de slangen groter en de afstanden tussen waterpunten langer dan ik me had voorgesteld.[2]
     Wel moesten Zweden 1,5 meter afstand van elkaar houden op straat.[3]
  2. ~ doen van iets: geen aanspraak meer doen op eigendomsrechten, schenken, doneren, cessie, geven, afstaan
    • Het meisje deed met moeite afstand van haar lievelingsbeer. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. afstand op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. Bronlink Weblink bron “Brein achter omstreden Zweedse coronastrategie geeft fouten toe” (03-06-2020), Tubantia
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

afstand

  1. afstand


Veluws

Zelfstandig naamwoord

afstand

  1. afstand