zzp'er

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  zzp'er    (hulp, bestand)
• IPA: /zɛtzɛt'pejər/

Woordafbreking

• zzp·er

Woordherkomst en -opbouw

• afgeleid van zzp (Zelfstandige Zonder Personeel) met het achtervoegsel -er

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	zzp'er	zzp'ers
verkleinwoord	zzp'ertje	zzp'ertjes

Zelfstandig naamwoord

de zzp'er m

1. (initiaalwoord), (afkorting) (beroep) afkorting voor Zelfstandige Zonder Personeel

   • de vakbond vreest dat het vaste dienstverband voor werknemers gaat verdwijnen en dat iedereen uiteindelijk zzp'er zal moeten worden 
   • Van alle werkenden in de leeftijd van 15 tot 75 jaar lopen zzp'ers het grootste risico op armoede  

Verwante begrippen

• dagloner, schijnzelfstandige, freelancer, parttimer

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Gangbaarheid

• Het woord zzp'er staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.