werkezel

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • werk·ezel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord werkezel werkezels
verkleinwoord werkezeltje werkezeltjes

Zelfstandig naamwoord

werkezel m [2]

  1. een ezel die als lastdier of rijdier wordt gebruikt
    • Marjo Bruijnes emigreerde acht jaar geleden naar Hongarije. Zij trok zich het lot aan van Tök, een werkezeltje dat kreupel was geslagen. [3] 
  2. (figuurlijk) iemand die hard werkt
    • Wij spotten wel met hem, we vonden hem wel een werkezel. Als hij even weg geweest was, zeiden we: ‘Wim, ben je wezen wandelen of heb je je proefschrift afgemaakt?’ Daar kon hij goed tegen. [4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[5]


Verwijzingen