werkezel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- werk·ezel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | werkezel | werkezels |
verkleinwoord | werkezeltje | werkezeltjes |
Zelfstandig naamwoord
- een ezel die als lastdier of rijdier wordt gebruikt
- Marjo Bruijnes emigreerde acht jaar geleden naar Hongarije. Zij trok zich het lot aan van Tök, een werkezeltje dat kreupel was geslagen. [3]
- (figuurlijk) iemand die hard werkt
- Wij spotten wel met hem, we vonden hem wel een werkezel. Als hij even weg geweest was, zeiden we: ‘Wim, ben je wezen wandelen of heb je je proefschrift afgemaakt?’ Daar kon hij goed tegen. [4]
Synoniemen
- [2] werkpaard, workaholic, zwoeger, werkslaaf, ploeteraar, werkos
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord werkezel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "werkezel" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[5] |
Verwijzingen
- ↑ werkezel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Telegraaf 31 aug. 2014 Fietswiel ruilen voor dier
- ↑ NRC Marieke van TwillertHerman Amelink 14 juli 2008 De monseigneur is streng, voor zichzelf en anderen
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be