ventileren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ven·ti·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ventileren
ventileerde
geventileerd
zwak -d volledig

Werkwoord

ventileren [3]

  1. overgankelijk verse lucht in een ruimte brengen, uitluchten, luchten
    • De ramen stonden open om de kamer te ventileren. 
  2. uiten, uitdrukken, spuien
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen