vacuüm

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·cu·um
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘luchtledig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1627 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord vacuüm vacuüms
vacua
verkleinwoord vacuümpje vacuümpjes

Zelfstandig naamwoord

vacuüm o [2]

  1. (natuurkunde) een materievrije ruimte
  2. iets dat als een gemis wordt ervaren b.v. een machtsvacuüm
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stellend
onverbogen vacuüm
verbogen

Bijvoeglijk naamwoord

vacuüm [3]

  1. luchtledig

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen