vacuüm
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- va·cu·um
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘luchtledig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1627 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vacuüm | vacuüms vacua |
verkleinwoord | vacuümpje | vacuümpjes |
Zelfstandig naamwoord
- (natuurkunde) een materievrije ruimte
- iets dat als een gemis wordt ervaren b.v. een machtsvacuüm
Synoniemen
Hyponiemen
- [2] beleidsvacuüm, geluidsvacuüm, gezagsvacuüm, intimiteitsvacuüm, machtsvacuüm, rechtsvacuüm, veiligheidsvacuüm, voorvacuüm
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. materievrije ruimte
stellend | |
---|---|
onverbogen | vacuüm |
verbogen |
Bijvoeglijk naamwoord
vacuüm [3]
Gangbaarheid
- Het woord vacuüm staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "vacuüm" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "vacuüm" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be