straddle

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • strad·dle
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord straddle straddles
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de straddlev / m

  1. (handel) een call en een put-optie kopen met dezelfde uitoefenprijs en afloopdatum
     Voor twijfelaars die nog niet zeker zijn dat de olieprijs naar beneden gaat, is er een optietrucje genaamd de straddle, ofwel de spreidstand. Handelaren spreken van een straddle als een belegger een call en een put-optie koopt met dezelfde uitoefenprijs en afloopdatum.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

15 % van de Nederlanders;
15 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. straddle op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink Weblink bron
    Kees Kraaijeveld
    “Speculeren op het zwarte goud” (23 september 2000), de Volkskrant
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Engels

vervoeging
onbepaalde wijs to  straddle 
he/she/it  straddles 
verleden tijd  straddled 
voltooid
deelwoord
 straddled 
onvoltooid
deelwoord
 straddling 
gebiedende wijs  straddle 

Werkwoord

straddle

  1. onovergankelijk in spreidstand zijn
  2. onovergankelijk schrijlings zitten
  3. onovergankelijk, (spel) dubbelen
  4. overgankelijk schrijlings zitten op
  5. overgankelijk uitspreiden
  6. (militair) een bomtapijt creëren
  7. overgankelijk (figuurlijk) zowel voor als tegen iets zijn (en zodoende een onduidelijke houding aannemen)
    «To straddle both sides of the argument.»
    Het argument tegelijkertijd ondersteunen en verwerpen
enkelvoud meervoud
straddle straddles

Zelfstandig naamwoord

straddle

  1. spreidstand
  2. (handel) stellage, straddle
  3. (sport) buikrol (bij atletiek)
  4. (figuurlijk) vrijblijvende/onduidelijke houding of stellingname