straatweg

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • straat·weg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord straatweg straatwegen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

straatweg m [1]

  1. (verouderd) verharde weg
    • De koets schudde heen en weer op de hobbelige weg bij het verlaten van de binnenplaats, de andere rijtuigen kwamen er hobbelend achteraan en de stoet reed de straatweg op. Iedereen in de koetsen, de calèche en de brik sloeg een kruis bij het passeren van de kerk aan de overkant. De bedienden die in Moskou bleven liepen aan weerskanten van de rijtuigen mee om hen uitgeleide te doen. [2] 
  2. deel van een naam van een weg of straat
    • De 56-jarige journalist en ex-dissident Aleksandr Podrabinek protesteerde op 21 september op een internetkrant in een geëmotioneerd artikel tegen de gedwongen naamsverandering van sjaslik-restaurant Anti-Sovjet aan de Leningradse straatweg.[3] 
    • Bewoners in Hillegersberg krijgen een noodbevel van de gemeente in de bus. De lange Straatweg waar de Turkse consul Sadin Ayyıildiz woont, wordt afgesloten. De ‘driehoek’ van burgemeester Aboutaleb, Openbaar Ministerie en politie verwachten een manifestatie voor de ambtswoning. „Mag ik erdoor?”, vraagt een moeder met zoon op de fiets bij de wegversperring. „Woont u hier en staat u hier ingeschreven?”, vraagt een politiegente. „Ja, nee, mijn ex woont hier.”[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tolstoj, L.N.
    Oorlog en Vrede Deel 3 Vertaald uit het Russisch door Yolanda Bloemen en Marja Wiebes 2006 ISBN 9028240462 pagina 1104
  3. de Standaard 10 OKTOBER 2009 Michel Krielaars
  4. NRC Andreas KouwenhovenEppo König 12 maart 2017
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be