sportpark

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sport·park
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sportpark sportparken
verkleinwoord sportparkje sportparkjes

Zelfstandig naamwoord

het sportparko

  1. (sport), geheel van terreinen, gebouwen en voorzieningen voor verschillende takken van sport, sportcomplex
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be