Naar inhoud springen

smadelijk

Uit WikiWoordenboek
  • sma·de·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen smadelijk smadelijker smadelijkst
verbogen smadelijke smadelijkere smadelijkste
partitief smadelijks smadelijkers -

smadelijk [1]

  1. de waardigheid van iemand verminderend
    • Door de nazi's en hun Nederlandse handlangers werd het vertrek van koningshuis en kabinet prompt uitgebuit als een bewijs van lafhartigheid. Ook een flink deel van de niet-Duitsgezinde bevolking reageerde in eerste instantie geschokt of afwijzend. De voormalige premier Colijn noemde het een smadelijke vlucht. Later werd haar beslissing meer begrepen en gewaardeerd, vooral dankzij haar strijdbare toespraken via Radio Oranje. Achteraf valt te concluderen dat ze geen beter besluit had kunnen nemen.[2] 

smadelijk

  1. op oneervolle manier
    • Paardrijden was ook leerzaam.lk had een zeer deemoedigende experience toen Schilling me laatst op zijn paard liet rijden, hetwelk er stante pede van door ging tot ik smadelijk in het zand terecht kwam, zonder schadelijke gevolgen behalve t.a.v. het moreel want ik dacht al wat van de kunst te verstaan en het is minder dan niets.'[3] 
86 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Withuis, Jolande
    Juliana [2016] ISBN 978-90-234-3523-5 pagina 230
  3. Röling, Bert
    De rechter die geen ontzag had [2014] ISBN 978-90-284-2596-5 pagina 296
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be