Naar inhoud springen

schaken

Uit WikiWoordenboek
Schaken [1]
  • scha·ken
  • In de betekenis van ‘een vrouw ontvoeren’ voor het eerst aangetroffen in 1181 [1]
  • afgeleid van schaak met het achtervoegsel -en [2] [3] [4]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schaken
schaakte
geschaakt
zwak -t volledig

schaken

  1. (spel) inergatief het schaakspel spelen
    • Garry Kasparov was wereldkampioen schaken. 
  2. overgankelijk ontvoeren (vooral m.b.t. vrouwen, in afgezwakte zin ook: een meisje inpalmen)
    • Ze werd door hem geschaakt. 

[1] "het schaakspel spelen"

  • Schaken op meerdere borden / op tien borden tegelijk
Te maken hebben met meerdere kwesties tegelijk die op zichzelf niets met elkaar te maken hebben, maar op een bepaalde manier toch verknoopt zijn
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]