romusha
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ro·mu·sha
Woordherkomst en -opbouw
- van Japans 労務者 (romusha) "werkman, arbeider": 労 (ro) "arbeid, werk", 務 (mu) "taak, plicht" en 者 (sha) "-er, achtervoegsel om iemand aan te duiden die doet van in het voorgaande naamwoord besloten ligt" [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | romusha | romusha's |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de romusha m
- (geschiedenis) door de Japanse bezetter in Nederlands-Indië met meer of minder dwang geronselde inheemse arbeider
Gangbaarheid
- Het woord romusha staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "romusha" herkend door:
5 % | van de Nederlanders; |
3 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ romusha op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be