ril
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ril
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ril | rillen |
verkleinwoord | rilletje | rilletjes |
Zelfstandig naamwoord
- groef, geul (in papier, karton e.d.)
- (landbouw) rug [6] tussen voren [2]
- (geologie) natuurlijke waterloop
- (geologie) grondstrook naast veengebied
- (astronomie) lange en smalle groef aan het maanopppervlak
Afgeleide begrippen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ril | riller | rilst |
verbogen | rille | rillere | rilste |
partitief | rils | rillers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
ril [5]
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
rillen |
ril
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rillen
- Ik ril.
- gebiedende wijs van rillen
- Ril!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rillen
- Ril je?
Gangbaarheid
- Het woord ril staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ril" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[6] |
Verwijzingen
- ↑ ril op website: Etymologiebank.nl
- ↑ ril op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 3
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Landbouw in het Nederlands
- Geologie in het Nederlands
- Astronomie in het Engels
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 93 %
- Prevalentie Vlaanderen 91 %