schuw

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schuw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen schuw schuwer schuwst
verbogen schuwe schuwere schuwste
partitief schuws schuwers -

Bijvoeglijk naamwoord

schuw

  1. geneigd om bepaalde zaken te vermijden
  2. geneigd te vluchten
  3. bang
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
schuwen

schuw

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuwen
    • Ik schuw. 
  2. gebiedende wijs van schuwen
    • Schuw! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuwen
    • Schuw je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be