rillen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ril·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘trillen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1678 [1]
  • afgeleid van ril met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rillen
rilde
gerild
zwak -d volledig

Werkwoord

rillen

  1. inergatief een onwillekeurige schuddende beweging maken van koude of afschuw
    • De gedachte aan wat er had kunnen gebeuren deed hem rillen. 
     Pietje werd er wakker van en liep vlug naar het rillende dier toe.[3]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de rillenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord ril

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen