redden

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  redden    (hulp, bestand)
• IPA: /ˈrɛdə(n)/

Woordafbreking

• red·den

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘uit gevaar helpen’ voor het eerst aangetroffen in 1471
• van Middelnederlands redden, cognaat met Fries rêde, Duits retten, Zweeds rädda en Engels redd "redden, verlossen"

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
redden	redde	gered
zwak -d	volledig

Werkwoord

redden

1. overgankelijk actie ondernemen om iets of iemand uit de moeilijkheden te halen

   • Gelukkig werden ze nog net op tijd gered. 

Afgeleide begrippen

• onredzaam, reddeloos, redder, redding, redmiddel, redster

Vertalingen

    1. actie ondernemen om iets of iemand uit de moeilijkheden te halen   

Deens: redde (da) Duits: retten (de) Engels: rescue (en), save (en) Frans: sauver (fr) Indonesisch: menolong (id)

Noors: berge (no), frelse (no), redde (no) Nynorsk: berge (nn), frelse (nn), redde (nn) Papiaments: salba Spaans: salvar (es), rescatar (es)

Werkwoord

vervoeging van
redden

redden

1. meervoud verleden tijd van redden
   

   • Wij redden. 
     
   • Jullie redden. 
     
   • Zij redden. 

Gangbaarheid

• Het woord redden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "redden" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Middelnederduits

Woordherkomst en -opbouw

• van Germaans *hraþ; cognaat met Middelnederlands redden, Oudfries hredda, Oudhoogduits retten, Angelsaksisch hreddan

Werkwoord

redden

1. verlossen, bevrijden

Middelnederlands

Woordherkomst en -opbouw

• van Germaans *hraþ; cognaat met Oudfries hredda, Middelnederduits redden, Oudhoogduits retten, Angelsaksisch hreddan

Werkwoord

redden

1. verlossen, bevrijden

Overerving en ontlening

• Nederlands: redden