rata

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·ta
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rata -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

rata v / m

  1. evenredig deel, aandeel dat overeenkomt met de verdeling van een andere hoeveelheid (alleen als onderdeel van vaste verbindingen)
     Een seizoenkaarthouder betaalt voor bezoek van een seizoen met 17 thuiswedstrijden. Omdat vier ervan niet doorgaan, wordt niet geleverd wat is overeengekomen – en dan kan de kaarthouder gedeeltelijke ontbinding van zijn seizoenkaartovereenkomst vragen. „De voetbalclub zou de seizoenkaarthouder dan pro rata moeten terugbetalen”, zegt Middendorf.[3]
Synoniemen
Typische woordcombinaties

Gangbaarheid

24 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. rato op website: Etymologiebank.nl
  3. Bronlink geraadpleegd op 20 mei 2020 Weblink bron
    Camil Driessen
    “Hebben seizoenkaarthouders recht op geld terug van voetbalclubs?” (24 april 2020) op nrc.nl
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Indonesisch

Woordafbreking
  • ra·ta

Bijvoeglijk naamwoord

rata

  1. plat, vlak
Antoniemen