puck

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • puck
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord puck pucks
verkleinwoord puckje puckjes

Zelfstandig naamwoord

puck m

  1. (sport) harde rubberen schijf gebruikt bij ijshockey
  2. (verouderd) hond uit een bepaald ras met een stompe snuit
Synoniemen
Vertalingen
   2. zie: mops   

Gangbaarheid

83 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Zelfstandig naamwoord

puck

  1. (sport) puck


Spaans

Zelfstandig naamwoord

puck

  1. (sport) puck