Naar inhoud springen

pronk

Uit WikiWoordenboek
  • pronk
enkelvoud meervoud
naamwoord pronk -
verkleinwoord - -

pronk m [1] [2]

  1. praal, opzettelijk en opzichtig vertoon
vervoeging van
pronken

pronk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pronken
    • Ik pronk. 
  2. gebiedende wijs van pronken
    • Pronk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pronken
    • Pronk je? 
98 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[3]