plaag
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- plaag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plaag | plagen |
verkleinwoord | plaagje | plaagjes |
Zelfstandig naamwoord
- een wijdverspreid ongemak of fysieke bedreiging veroorzaakt door een buitensporig optreden van organismen als insecten, bacteriën, knaagdieren enz
- Een dier dat in zijn land van herkomst een normaal deel van de natuur is, kan best ergens anders een plaag veroorzaken, zoals in Australië met de konijnen gebeurd is.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een wijdverspreid ongemak of fysieke bedreiging veroorzaakt door een buitensporig optreden van organismen als insecten, bacteriën, knaagdieren enz
Werkwoord
vervoeging van |
---|
plagen |
plaag
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plagen
- Ik plaag.
- gebiedende wijs van plagen
- Plaag!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plagen
- Plaag je?
Gangbaarheid
- Het woord plaag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "plaag" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "plaag" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ plaag op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.