opponent
Uiterlijk
- op·po·nent
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘die zich verzet, die tegen iets stelling neemt’ voor het eerst aangetroffen in 1478 [1]
- Naamwoord van handeling van opponeren [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opponent | opponenten |
verkleinwoord |
- de tegenstander in een debat
- De SPD-leider waagde er zich niet aan om zijn opponent Merkel openlijk aan te vallen. Maar hij presenteerde wel een paar voorstellen die het CDU niet met gejuich zal ontvangen. [4]
- Mensenrechtenorganisaties en opponenten van Chávez zien de uitspraak als bewijs dat de linkse, autoritaire president het Hooggerechtshof in zijn zak heeft. Human Rights Watch publiceerde een kritische reactie: „Het Hooggerechtshof van Venezuela behoort vandaag de dag in principe tot president Chávez.” [5]
- lid van een promotiecommissie bij een wetenschappelijke promotie die als taak heeft het proefschrift kritisch te lezen en de promovendus kritisch te bevragen
- iemand die in een discussie tegen de verdedigde stelling opkomt
- de tegenpartij in een rechtszaak
- Zegveld vreesde dat Knoops de mariniers dermate gaat voorbereiden, dat ze niet meer uit eigen waarneming en ervaring onafhankelijk spreken. Knoops is vroeger zelf ook marinier geweest en is nog steeds reserveofficier. Zegveld heeft de angst dat hij vanuit die rol als verlengstuk van haar opponent, het ministerie van Defensie, zou kunnen spreken. [6]
- (sport) tegenstander in een sportwedstrijd
- De Belgische vrouwen wonnen hun openingswedstrijd in poule F met 3-1 van Denemarken (ITTF 60). Donderdag zijn Servië (ITTF 28) en Italië (ITTF 30) de opponenten. [7]
- [1-5] antagonist, tegenpartij,
- [4] wederpartij
- [5] tegenspeler
1.de tegenstander in een debat
- Het woord opponent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opponent" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[8] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "opponent" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ opponent op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Gerben van 't Hof 15-08-17
- ↑ NRC 19 oktober 2011
- ↑ Volkskrant Wil Thijssen 4 september 2017
- ↑ de Standaard 13/9/2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be