onophoudelijk

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·op·hou·de·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onophoudelijk onophoudelijker onophoudelijkst
verbogen onophoudelijke onophoudelijkere onophoudelijkste
partitief onophoudelijks onophoudelijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

onophoudelijk

  1. zonder stoppen
    • Haar onophoudelijke zeuren bracht iedereen tot wanhoop. 
     Overal waar je keek zag je leven in de woestijn. Duikende vogels, mieren, hagedissen en het onophoudelijke gezang van de krekels.[1]
     De meisjes werden gek, schreeuwden onophoudelijk en gooiden kleren op het podium. Zelfs onderbroeken, werd er beweerd.[2]
Vertalingen

Bijwoord

onophoudelijk

  1. zonder te stoppen, als maar doorgaand
    • Het bleef, naar ons gevoel, de hele zomer onophoudelijk door regenen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044632767
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be